Spring naar inhoud

Crisisfeest en chagrijn

Ik heb mijn zoon, schoondochter en kleinkinderen gisteren uitgezwaaid op Schiphol en daarna hun ijskast geplunderd. In gedachten zie ik ze nog slepen met hun koffers vol melk (want die smaakt in China toch anders). Het is vreemd stil, een stilte waarin vliegtuigen neerstorten en kinderen kwijt raken.

Ze worden nu aan de andere kant van de wereld door een enthousiaste familie verwelkomd, onder andere door mijn co-oma, die enkele maanden geleden werd aangereden. Ze had diverse verwondingen aan haar rechterzijde, waardoor ze lang uit de running was. Pas werd ter ere van haar een feest gegeven. Ze had het geluk gehad bijna verongelukt te zijn en niet helemaal. Zoiets moet je vieren.

Dat staat in schril contrast met de Nederlandse mentaliteit, als ik afga op een bericht dat gisteren in de Volkskrant stond. Daarin werd beweerd dat in Nederland zelfbeklag, klagen en kritiek hoog in aanzien staan. Ons chagrijn zou, evenals onze welvaart, statistisch significant zijn. Ik herinner me dat er pas nog in een onderzoek naar voren was gekomen, dat de score van Nederlanders op de gelukslijn juist heel hoog was. Maar ik begrijp dat het chagrijn slechts de landelijk uitgedragen opinie is over de eventuele gevolgen van de economische crisis.

Eén van de redenen die wordt aangedragen voor het vermeende zwartkijken is, dat men over zaken waar men geen controle kan uitoefenen, pessimistischer is, dan over zaken waar men wel controle over uit denkt te kunnen oefenen. Over de eigen situatie blijkt men dan toch ook best tevreden.

Ik stel voor dat we maar eens flink feest moeten gaan vieren, omdat de crisis ons, volgens de media, bijna nekt, maar niet helemaal. En mocht ‘niet helemaal’ blijken ‘helemaal niet’ te zijn, dan vieren we ons chagrijn, omdat het ons nog steeds zo goed gaat, maar we geen controle hebben over onze toekomstige welvaart. Via de social media is vast wel een vrolijke bende op de been te krijgen.

Dan vergeet ik voor even de stilte, die me overvalt wanneer ik besef geen enkele controle te hebben over het geluk van anderen, ook niet dat van mijn kleinkinderen.

Tweedehands spraak

Als ik een tweedehands object, zoiets als een fiets of een auto wil kopen, betrap ik me er soms op dat ik bij de onderhandelingen de z als een s uitspreek. ‘Het sadel siet er niet so goed uit.’ Waarschijnlijk is dat in een poging mij onbedonderbaar te maken. Ik klink dan als een vrouw van het volk, als iemand waarmee niet te sollen valt. Tenminste, ik denk dat ik dat ‘denk’, want het gebeurt onwillekeurig.

Als ik het ‘goed’ wil doen, moet ik natuurlijk al beginnen met ‘sit je me nou te sieken?’ Maar dat is dan weer een brug te ver. Ook tegen banden schoppen doe ik allang niet meer.

Overigens krijgen verkopers, ziende dat ik het sjacheren niet machtig ben, vaak al zoveel medelijden met me, dat ze hun waar bijna gratis van de hand doen.

Zou dat deerniswekkende koopgedrag ook kunnen werken bij bijvoorbeeld tiendehands financiële producten? ‘Sit je me nou te sieken, Goldie? Je siet toch dat dat uitgewoonde producten sijn? Hoe ben je er eigenlijk aangekomen?’

Maar nee, deernis is niet aan iedereen gegeven, zeker niet aan de echte sjacheraars, die allang naar de bancaire bovenwereld zijn gepromoveerd. Laat ik me maar niet in de handel van wat dan ook vertonen. Ik mag al blij zijn als ik niet over mijn eigen tong val.

Werkbrein

Bij een nieuwe baan hoort het aanzetten van breinnetwerken die het creatief proces niet bespoedigen. Werken is geen blogmateriaal, niet voor het werkbrein. Zodra je de fantasie toegang geeft tot het werkbrein, raakt het van slag. Alles wat je doet, moet ineens aan de regels voldoen en elke breinwave is erop gericht zo min mogelijk fouten te maken.

Als ik schrijf kan ik van alles fout laten gaan, want dat maakt het verhaal. Met mijn fantasie op de vrije loop gebeurt er van alles dat niet voorzien was, niet voor het brein dat via geijkte paden gaat. Dat zou ik op mijn werk niet moeten proberen. Het brein werkt daar niet op vleugeltjes maar ligt daar aan de teugeltjes.

Zodra het werk erop zit, wordt het werkbrein niet zonder meer uitgeschakeld. Het blijft maar dooremmeren over hoe het moet of had gemoeten en vrolijke rampen krijgen geen kans. De speelsheid gaat ook in de avonduren verloren met een vermoeid kijken naar tv programma’s die een belediging zijn voor het verstand, of bij het in slaap vallen tijdens het kijken van filmpjes op Youtube. Het avonduur ontdoet zich van avontuur.

De creativiteit bloeit pas op bij een bepaalde mate van verveling. Een gezegde van vroeger luidt: ledigheid is des duivels oorkussen. Mocht creativiteit dan het domein zijn van de duivel, inspiratie is het domein van het Goddelijke. Samen maken ze de wereld, en die is niet altijd zoals je die verwacht, die houdt zich uiteindelijk nooit aan mensenwetten.

 

Doping

Toen we de kathedraal in gepaste stilte hadden betreden, had de akoestiek toch meteen al de aandacht van de twee peutertjes in ons midden en het ‘oeoeoeoe’ en ‘aaaaaaa’ van de twee galmden even later herhaaldelijk dwars door de preek heen, die de pastoor zorgvuldig had uitgezocht in het kader van de doop van de kleine jongen, die al snel genoeg had van het vastgehouden worden in een ruimte die zich aan hem voordeed als een enorme speeltuin en die, nadat hij wederom gevangen was en door de meter en peter ten doop werd gehouden, luidkeels zijn ongenoegen uitte over de gang van zaken, vooral toen hij door de diaken water vanuit een schelp over zijn speciaal voor de gelegenheid kort geknipte haar kreeg gegoten, waarna zijn zusje, die ik inmiddels op enige afstand van het doopritueel in mijn armen hield nadat ze eerst vrolijk enkele rondjes om de mensen rond het doopvont had gerend, verstarde en boos riep: “Nee! Nee! Mag niet!”

De diaken was inmiddels opgehouden met het gieten en pakte nu wat zout voor het uitbeelden van een kruis op het voorhoofd van de dopeling, waarop deze weer een keel opzette en zijn zusje, die nu alles nauwkeurig in de gaten hield, opveerde en uit alle macht riep “Stout! Stout! Stout!” waarbij ze zich op de gejurkte diaken richtte.

Gelukkig staakte deze nu zijn boze handelingen en de kleine jongen wist zich los te wurmen en maakte zich uit de voeten, terwijl de dienst werd voortgezet en de moeder elders in de kerk op veel te strakke schoenen haar zoon achterna liep, die zich niet meer zo makkelijk liet vangen en wij als een zootje ongeregeld, als heidenen die niet wisten wanneer we het ‘amen’ hardop moesten beamen, in de gloed van de avondzon, die nu precies door het midden van het ronde centrale glas in loodraam boven de hoofdingang scheen, in een rij werden gedirigeerd, waarna we tot onze schrik het lichaam van Christus deelachtig werden en terwijl de ouwel op onze tong smolt en de blos op onze wangen voor het licht van de zon kon worden versleten, liepen we in processie achter de diaken aan, die de doopschelp tussen de andere schelpen ophing, waarna er, behoudens een kort oponthoud in de kleedkamer, waar de dopeling een soort van kerkdiploma in ontvangst mocht nemen, een einde kwam aan deze verwarrende en onstuimige kerkgang.

Het brein denkt zichzelf onoverwinnelijk

Enkele jaren geleden heb ik gedurende enige tijd een nachtboek bijgehouden, als medicijn tegen de slapeloosheid. De in nachtinkt gedoopte dagresten bleken echter slechts een fractie van hetgeen waar het brein aan verslaafd was. Gedachten en voorstellingen bleven rennen, springen, buitelen als adhd-kinderen op een schoolreisje. Soms moest ik gewoon schrijven, omdat ik anders maar bleef denken dat ik iets moest schrijven.

Ik deed wel eens oordopjes in om mijn gedachten minder hard te hoeven horen en ik maakte mezelf wijs dat vruchteloos wakker liggen ook een soort van slaap was, een droom bewaakt door de neocortex. De nacht dat ik het nachtboek besloot af te ronden schreef ik: ‘Klaarwakker’. (Een stijlbloempje van de nacht).

Dit jaar had ik een tijd vrij en kon ik slapen wanneer ik wilde. Zonder de dwang van vastgestelde werktijden ging het een stuk beter. Maar nu moet ik weer aan de slag en word ik weer slaaf van loon en wekker. Om het opklinken van het oude liedje te bezweren, probeer ik me te trainen in het ontspannen, maar ik weet nu al dat een dergelijke poging een broeinest is van gedachten over hoe ik me moet ontspannen. Als mijn brein een spier was geweest, had ik wel geweten hoe het moest.

Ik troost mij met de gedachte dat lekker liggen ook wel lekker ligt. Dan bedenk ik me gelaten, dat mijn brein zich het lekker liggen zal gaan toeeigenen en er mee zal gaan jongleren. En dan weer zal het verlekkerd gaan spelen met de gedachte dat de gedachte, zodra die gedacht is…Ik denk maar zo: ik denk maar niets.

(geïmproviseerd refrein)

Waanklontjes (2)

In het verpleeghuis waar mijn moeder tijdelijk huist, wordt plichtmatig gegeten en gedronken en ik heb wel honderd keer mijn handen gewassen. In de gangen stinkt het naar pies en poep en in de kamer van mijn moeder ook naar kots, wanneer ze haar andijvie met gehakt, zittend in een rolstoel, over haar jurk heeft uitgespuugd. Ik had nog gezegd dat ze haar bord niet hoefde leeg te eten. Haar jurk wordt afgestroopt en met een pyamajasje aan wordt ze in bed gelegd, hoewel het nog middag is.

Als ik wegga, leg ik nog eens uit dat ze op een knopje moet drukken als ze naar de wc wil. Ze kijkt verbaasd van het knopje naar mij en weer terug. Het dringt niet door, maar ze lacht goedmoedig.

De kinderstemmen die ze thuis hoorde zijn meeverhuisd en ze hoort ze roepen vanuit het bos, ver beneden ons.

Koudwatervrees

Elke keer dat ik verder wil gaan met schrijven aan een verhaal, word ik getroffen door een soort koudwatervrees. Zodra ik mijn laptop heb aangezet, blijf ik om het koude water als om een hete brij heendraaien. In dát mapje zit het, dáár moet ik zijn, maar eerst nog even het nieuws bekijken, wat eten, een spelletje spelen en ga zo maar door. Als ik eenmaal de sprong gewaagd heb en ik zit er middenin, dan blijkt het water niet koud, de brij niet heet. Er is slechts het ergens in verloren zijn. Niet meer zijn dan het schrijven zelf. Niet meer bestaan buiten het verhaal om.

En elke volgende dag klamp ik me weer vast aan alles wat afleiding biedt, alsof ik de tijd moet doden totdat het verhaal van mijn eigen leven plots de aandacht vraagt door een winnend lot, een tsunami, een oorlog in de straat, iemand die me meevraagt op wereldreis. En als dat allemaal niet gebeurt, is het maar goed dat ik ergens in de loop van de dag toch weer de sprong gewaagd heb en op avontuur ben gegaan in de diepte van mijn laptop.

Windmolentje (Zion)

Met betrekking tot de Olympische Spelen doen bizarre complottheorieën de ronde. Kern daarvan is, dat met de symboliek rond de Spelen verwezen zou worden naar een groot Zionistisch machtsbolwerk, dat tijdens de spelen de Nieuwe Wereld Orde wil vestigen in een stadion vol bloed. Misschien denk je: het zullen een paar gekken zijn die dat zeggen, maar je zult verbaasd zijn over hoeveel hoog opgeleide mensen de moeite hebben genomen dit tot in de kleinste details uit te werken. Het gaat zelfs zover, dat Iran daarom de Spelen boycot.

De meest opzichtige aanleiding voor dit complotdenken wordt gevormd door het logo van de Spelen, een naar mijn mening vrij lelijk uitgevoerde versie van de cijfers 2012. De complotdenkers zien daar Zion in (in veelvoud op Youtube na te kijken).

Nog afgezien van waarom mensen, die onverwachts de macht willen grijpen, dit in hemelsnaam zo zouden moeten aankondigen, is het eerste wat mij opvalt aan het logo, dat het veel weg heeft van een omgekeerde swastika. Je kunt daar alle kanten mee op en juist dit heeft voor mij de ogen geopend voor waar het symbool van de Spelen in Londen werkelijk naar verwijst: het is geen Zion, het is geen (omgekeerd) hakenkruis of vredesteken, het is een windmolentje! Als je het eenmaal ziet, kun je er niet meer omheen. En het windmolentje draait met alle winden mee. Roep dus maar. U roept en het molentje draait.

Bijziend

Ik verplaats mij zoals het poppetje van google streetview en ik denk als een routeplanner die niet verder ziet dan wat al rijdend op het schermpje te zien is. Aangezien mijn blikveld zich altijd met mij mee verplaatst, kan ik toch overal komen. Het is een soort bijziendheid.

Elke keer als iemand mij de weg vraagt vergeet ik dat en wijs ik vrolijk voorbij mijn blikveld in het abstracte. Zelf zou ik onderweg aan de hand van wat ik zag mijn route aanpassen of bepalen, maar ja, ik ben er niet meer bij als degene die ik op weg heb geholpen hopeloos verdwaalt.

Vandaag gebeurde het me weer. Met stelligheid wees ik iemand, die een straat zocht in dezelfde wijk als waar we stonden, richting snelweg. Maar dit bedacht ik me pas achteraf, toen ik in gedachten de route met kleine sprongetjes had gevolgd. Dat kost tijd en zo’n zoeker is snel weg.

Mijn programmering als routeplanner is ook al niet lettervast. Eens vroeg iemand mij naar de Zandvoorterweg. Tenminste, dat verstond ik en ik dacht: hij bedoelt natuurlijk Zandvoortselaan. Omslachtig wees ik hem de weg; het was daar ver vandaan. Detail: we stonden toen op de Santpoorterweg. De man keek me een beetje verdwaasd aan, niet begrijpend waarom hij zo ver uit de route was geraakt.

Maar ja, hij had ook, zoals ik even later deed, het straatnaambordje kunnen lezen. Maar toen was hij al weer ver weg.

Trompet van de duivel

De doornappel in de plantenbakken op mijn balkon, begint al weer aardig op te komen. De doornappel wordt ook wel de trompet van de duivel genoemd. Het is een paar jaar geleden aan komen waaien en sindsdien steekt het elk jaar de kop op.

Nadat ik de plant ook in de duinen steeds vaker zag, ging ik eens opzoeken wat voor een plant het is. Daarbij stuitte ik o.a. op het bericht over elf jongeren in Coutances (Frankrijk), die totaal de weg waren kwijt geraakt nadat ze van deze plant, die in de gemeentelijke bloembakken stond te pronken, hadden gesnoept. Vijf van hen waren in een vijvertje terecht gekomen waar ze tevergeefs probeerden uit te komen. Twee van hen zwalkten over de daken, waar ze hun kleren zochten. De overige vier wisten niet meer wie of waar ze waren.

De planten steken hun witte bloemenkopjes verleidelijk de grijze lucht in. Zonder duivel om te blazen zijn ze een mooie toevoeging op de aangewaaide wildernis die mijn balkon siert. Maar wie of wat ik ben moet je mij ook niet vragen. Daar heb ik geen duivels onkruid voor nodig. Misschien zijn wij ook gewoon komen aanwaaien.

Trompet van de duivel?