Doelloos en geconcentreerd
Mijn kleinzoon verzamelt voetsporen. Op het strand raapt hij voorzichtig plakjes zand op die uit voetafdrukken naar boven steken en maakt er dan zandballetjes van. Hij is zeer geconcentreerd, maar van het één op het andere moment gooit hij het zand weg en begint dan weer met al zijn aandacht aan een volgend project.
Even doelloos, maar vol goede intenties, waren we van huis gegaan. Het enige dat vaststond was dat we met de fiets zouden gaan. Waarheen was nog niet aan de orde. Pas toen ik onderweg op een busbordje zag dat de bus naar Zandvoort weldra zou langs komen, werd de richting bepaald.
Op de terugweg in de bus kijkt kleinzoon naar buiten, twee handjes aan de onderkant van het raam. Alles is even prachtig. Maar dan lijkt hij zich iets te herinneren en begint hij te vragen. “Wrom oma, wrom rijdt die auto?” “Oma, wrom lachen die jongens?” “Wrom zijn die stoelen weg, oma?” Als ik antwoord probeer te geven is de volgende vraag al snel gesteld* en ik merk al gauw dat hij geen antwoorden hoeft. Wat op weg leek te gaan naar het grote Waarom van het leven, blijkt een oefening in het vragen zelf en hij gaat er geheel in op.
De bus stopt en we steken over naar de fiets. De wrom-vragen zijn vergeten. Na de reis om het reizen, het vragen om het vragen en het leven om het leven is het enige doel het thuiskomen. Bij deze zekerheid valt kleinzoon in slaap.
*‘Wrom lachen die jongens, oma?’ ‘Omdat ze grapjes maken.’ ‘Wrom maken ze grapjes?’ ‘Omdat ze dat leuk vinden.’ ‘Wrom vinden ze dat leuk?’ ‘Dat weet ik niet.’ ‘Wrom weet je dat niet?’ ‘Omdat ik niet alles weet.’ ‘Wrom weet je niet alles?’ ‘Omdat ik maar één mens ben.’ ‘Wrom ben je maar één mens, oma.’ Deze reeks is naar believen uit te breiden tot op de randen van de taal.
Prachtig. Maar Wrom?
Els.
Gewoon, drom.